Ik stal een saucijzenbroodje en sloeg op de vlucht
Eerder schreef ik al eens over een winkelbediende toen me opviel dat zij bijna begon te kotsen toen mijn vrouw haar affectie toonde richting mij. Tevens legde ik in het stukje uit dat ik nadien de caissière uit de weg ging om mijn dag niet te laten beïnvloeden door haar negativiteit. Prima instelling. Toch kan de dag ook zo uitpakken dat ik niets of niemand uit de weg ga. Zodoende kwamen de caissière en ik weer eens oog in oog tegenover elkaar te staan.
De boodschappen leg ik op de toonbank en de caissière groet me vriendelijk. Even denk ik dat de lucht is geklaard. Misschien zag ze het licht, doet ze nu iedere dag braaf yoga en is ze nu een leuk en positief mens geworden. Maar enkele seconden later verandert haar blik van een vriendelijke glimlach naar achterdocht en vraag ik me af wat me nu weer te wachten staat.
‘Hé, jij bent het!’ zegt de caissière terwijl ze met haar wijsvinger naar me wijst.
Oh nee. Ben ik het? Wie ben ik dan? Voordat je verder wil gaan met praten is het misschien beter dat je stopt met praten want er komt vast niets prettigs uit je mond. Waarom stond ik vanochtend ook op met de gedachte dat ik de hele wereld aankon? Zou het raar zijn als ik me nu om zou draaien en de winkel uit zou lopen zonder om te kijken? Ja. Raar. Ik kom hier bijna iedere dag en ik wil hier nog terugkomen. Zeg dus maar wat je te zeggen hebt.
‘Jij betaalde vorige week niet voor je saucijzenbroodje!’
WTF?! Een saucijzenbroodje? Hè? Ik koop hier toch nooit een saucijzenbroodje? En toch voel ik me betrapt. Zo stom hoe deze vrouw me zo onder haar duim kan hebben. Ik ben niet tegen haar opgewassen. Ze maakt me onzeker zoals vroeger de middenbouw juf me onzeker maakte als ze me voor de klas zette om iets voor te dragen. Zo klein maakt deze caissière me.
‘Pardon?’ zeg ik terug.
‘Ja. Jij was het!’
‘Hmm, was het misschien een hotdog? Ik koop hier nooit een saucijzenbroodje.’
Bij de winkel waarboven ik woon, koop ik nooit een saucijzenbroodje. De enige keren dat ik een warm saucijzenbroodje koop, is als ik op een treinstation in de koud sta te bibberen en ik iets warms wil eten tijdens het wachten en dan voor een saucijzenbroodje kies omdat dat de enige warme keuze is naast een kaasbroodje (ik houd zielsveel van kaas, maar ik walg van kaasbroodjes) dus dan wordt het een saucijzenbroodje. Maar dat is ook het enige moment en de enige plek wanneer en waar ik een warm saucijzenbroodje bestel. Bij de winkel waarboven ik woon doe ik dat niet. Als ik naar boven loop dan heb ik het ook warm, daar heb ik geen warm saucijzenbroodje voor nodig.
‘Het was een saucijzenbroodje! Je pinpas deed het niet en toen ging je daarna heel snel weg. Ik ging nog achter je aan, maar ik kon je niet meer inhalen. Je rende weg!’
Wow! Wat een verhaal! Ik stal dus een saucijzenbroodje en sloeg daarna ook nog eens op de vlucht. Asjemenou!
‘Sorry, maar ik was het niet.’
‘Jij was het wél! Ik ben toch niet gek?!’
Zal ik daar maar niet op ingaan? De kans is namelijk daar dat je ze niet (meer) allemaal op een rijtje hebt.
‘Ik denk dat je me in de war haalt met iemand anders. Ik heb hier écht nog nooit een saucijzenbroodje gekocht. Ik was het écht niet.’
‘Nou, ik weet het zeker. Jij was het écht wel! Jij liep weg zónder te betalen!’
Ik weet niet meer wat ik moet zeggen. Ik weet zeker dat ik het niet was. Daar is geen twijfel over mogelijk. En het is ook niet alsof ik, als ik de persoon van het ‘gestolen saucijzenbroodje’ zou zijn geweest, nu nog iets aan de situatie kan veranderen. Dit gesprek gaat nergens over.
Thuis boven aangekomen met de boodschappen, vertel ik mijn geliefde waarvan ik beschuldigd werd. Ik krijg gelijk terug: ‘Maar jij koopt beneden toch nooit een saucijzenbroodje?’ Precies. Nooit. Basta!