‘Ik wil niet nog donkerder worden’
Voor een korte zonvakantie vliegen mijn vrouw en ik naar Kreta. Voor ons beiden een vakantiebestemming, waar we nog niet eerder zijn geweest.
De eerste ochtend, loop ik voor het ontbijt in het hotel richting het roerei, de mevrouw die het ontbijt serveert houdt me nauwlettend in de gaten. Ik loop richting de thee en voel haar blik. Ze verliest me geen seconde uit het oog. Als ik een theezakje uitzoek, kijk ik terug naar de ontbijtdame. De intense blik doorboort me. Het is een erg vuile blik die ik toegeworpen krijg. Is deze mevrouw chagrijnig? Stapte ze vanochtend met het verkeerde been uit bed? Ik vind het maar een vreemde bedoeling.
In het dorp Rethymnon dat een paar kilometer verwijderd is van ons hotel, merk ik weer hetzelfde als wat ik een paar uur ervoor tijdens het ontbijt meemaakte. Ik ontvang vieze blikken. Het daalt tot me. Deze mensen, ouderen, zijn niet stuk voor stuk chagrijnig. Ik ben het. En nu ik het doorheb, voel ik me in ene helemaal niet goed worden. Ik voel me niet meer fijn met mezelf. Onrust neemt mijn gestel over. Ik voel me opgejaagd. Alsof mensen achter me aanzitten en ik me moet verstoppen. Maar ik kan geen kant op in dit dorp zonder mensen tegen te komen. Ik moet dit doorstaan.
Onderweg terug naar het hotel, vertel ik mijn vrouw over de blikken. Ergens hoop ik nog twijfel bij haar te bespeuren. Dat ik “de hoogsensitieveling” alles wat te zwaar neem. Maar ze zegt gelijk dat ze het ook doorhad. Zij wordt heel anders behandeld. ‘Misschien had ik je haren blond moeten verven en niet zwart,’ grapt ze nog om het wat luchtiger te maken.
De volgende ochtend smeer ik mezelf extra goed in met zonnebrandcrème, terwijl ik bijna nooit verbrand. Ik gebruik factor 50, die voor mijn vrouw is bedoeld. Vooral mijn gezicht, smeer ik extra goed in. ‘Ik wil niet nog donkerder worden,’ zeg ik tegen mijn vrouw als ze de badkamer binnenkomt. Ik hoor het mezelf zeggen en wil mezelf slaan, waar ben ik nou in hemelsnaam mee bezig? Mijn eigen woorden doen me pijn. En of ik nu een tint donkerder word of niet, het maakt toch niets meer uit.
Na de middag in de bergen wandelen, klimmen en klauteren, lopen mijn vrouw en ik in de avond weer terug naar ons hotel over de boulevard van Rethymnon. Het is begin van de avond. Het is druk met mensen. De blikken zijn er weer. Ik houd mijn hoofd recht vooruit en probeer ze niet in me op te nemen. Ik ben moe. En juist als ik moe ben, komt alles nóg harder bij me binnen in dat hoogsensitieve brein van me. Ik ben dan een open vat vol emoties. Die van anderen en van mezelf komen dan regelrecht mijn gestel binnen. Oftewel, ik sta nu niet zo sterk in mijn schoenen. En dan is het die ene blik die het hem doet, die me te pakken neemt en me neerhaalt.
Het is een oudere mevrouw van in de tachtig, samen met een meneer van dezelfde leeftijd komt ze me tegemoet op de boulevard. Als ze me ziet, stopt ze direct met lopen, pakt de arm van de man naast haar vast, wijst naar me en zegt iets tegen de man. Het wordt me teveel.
Mijn vrouw sleur ik richting de zee. Met haar wil ik daar bij het water en de golven zijn, die wil ik naast me. De zee veroordeelt me niet. Die is lief. Op het strand breek ik en begin ik te huilen. De blik van de oudere vrouw, een blik die ik nooit zal vergeten, was de druppel.
Een oudere vrouw, iemands oma, een vrouw die ik graag had willen fotograferen voor haar karakteristieke ouderen gelaat, wiens rimpels diep en doorleefd waren, als een schilderij waar de verf net iets te dik is aangezet. Ouderen, ik vind ze fascinerend. Ik houd van ouderen. Ik ben fan van ze. En nu, hier, is het een oudere dame, een oma, die me totaal van slag maakt, met haar haat richting mij, die me te pakken neemt en niet meer loslaat.
Ik weet niet wat de ouderen hier, die me vies en hatelijk aankijken denken. Misschien denken ze dat ik een vluchteling ben en brengt dat negatieve gevoelens bij hen teweeg of heeft het met vroeger te maken en zien ze me aan voor een Turk. Ik heb geen idee, maar ik vraag het me wel steeds af. Het is doodvermoeiend. Ik denk er continu over na. Misschien zou ik het gewoon eens op de man af moeten vragen: ‘Hey, why are you looking at me like that?’ Maar zo ben ik niet. En ergens ben ik bang voor wat ik te horen zal krijgen. Als een persoon me zo vies aan kan kijken, wat gaat er dan in hemelsnaam voor narigheid om in iemands hoofd?
Het valt me zwaar. Ik kan niet doen alsof het me niets doet, want het raakt me. Het maakt me verdrietig. Ik voel me hulpeloos en machteloos. Ik voel me verdwaald in mijn eigen denken en doen. Het voelt alsof ik mezelf kwijtraak, ik niet meer kan zijn.
Volgende vakantie gaan mijn vrouw en ik weer richting Portugal. Dat besluiten we hier in Kreta. Als ik naar thuis verlang terwijl ik op zo een mooi prachtig eiland ben dan is er toch degelijk wat mis.